C.S. Lewis, Gedachten over de Psalmen, [2009], 22 in de vertaling van Moffatt: 'terwijl mijn vijanden moeten toekijken'. De dichter zou pas volmaakt genieten van zijn voorspoed als die vreselijke 'tegenpartijders' (die mensen die altijd zo op hem neerzagen) knarsetandend stonden toe te kijken. Dit is misschien minder diabolisch dan de eerder aangehaalde passages; maar het kleingeestige en platvloerse is, vooral in zo'n context, bijna niet te harden.
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij richt de [10]tafel toe voor mijn aangezicht, [11]tegenover mijn tegenpartijders; Gij [12]maakt mijn hoofd vet met [13]olie, mijn [14]beker is overvloeiende. 10. Zie Spreuk.9:2, enz. 11. Dat zij het tot hun spijt moeten aanzien en lijden. Zie hfdst.112 vs.10. 12. Dat is, Gij zalft mijn hoofd overvloedloediglijk, zodat het als vet en vloeiende is van olie. 13. Versta, welriekemde olie of balsem. Zie Ruth 3:3, en Spreuk.21:17. De zin is: Gij vervrolijkt mij uitermate zeer. Verg. hfdst.45 vs.8, en hfdst.133 vs.2; Pred.9:8; Jes.61:3. 14. Zie hfdst.11 vs.6.